Het vak

Korte geschiedenis van de Amsterdamse diamantindustrie

Als Sefardisch-Joodse diamanthandelaren aan het eind van de zestiende eeuw vanuit Antwerpen naar Amsterdam komen – op de vlucht voor de Spaanse bezetter- nemen ze een florerende diamantindustrie met zich mee. Een gilde bestaat er niet in dit nieuwe vak en dat maakt het aantrekkelijk voor Joden die uit andere beroepen geweerd worden. Zijn de eerste diamantbewerkers nog uit Antwerpen gevluchte protestanten, in de achttiende eeuw wordt de diamantindustrie steeds meer een Joods vak, vooral na de komst van Ashkenazisch-Joodse immigranten uit Midden- en Oost Europa.

Rond 1750 leven er naar schatting zo’n zeshonderd gezinnen van de diamantindustrie. De Bataafs-Franse tijd (1795-1813) zorgt voor economische achteruitgang: in 1808 wordt gemeld dat er van de zeshonderd gezinnen die in 1750 van de industrie konden leven er nu nog maar tweehonderd over zijn. In de loop van de negentiende eeuw komt hier verandering in: telt de gemeente Amsterdam in 1820 nog maar 49 huisateliers met vermoedelijk maar een hooguit twee slijpmolens, tussen 1822 en 1850 ontstaan er negen grotere werkplaatsen met zo’n 300 tot 400 werkplaatsen.

In 1867 worden in Zuid-Afrika de eerste diamanten gevonden. Dat is het begin van een enorme hausse in de industrie. De Zuid Afrikaanse diamantvoorraden zijn van een heel andere orde van grootte dan die in de eeuwen ervoor in India en Brazilië werden gevonden. De export van ruw uit Zuid-Afrika ligt rond 1880 boven de 3 miljoen karaat. De Kaapse Tijd, zoals de bloeiperiode in de diamantindustrie van 1870 tot 1876 gaat heten, kenmerkt zich niet alleen door een toename in het aanbod, ook de vraagzijde groeit exponentieel: vooral in Amerika en Rusland neemt de welvaart en een nieuwe upper class laaft zich aan allerhande luxegoederen. In een tijdsspanne van nog geen twintig jaar is het aantal slijpmolens in Amsterdam bijna vertienvoudigd. Waren het er zo’n 855 in 1871, in 1890 zijn ze de 7500 gepasseerd. Dat zijn de beschikbare werkplekken voor de slijpers. Daar moeten de verstellers, snijders, klovers en andere vak-gerelateerde werklieden nog bij geteld worden. Meer dan tienduizend gezinnen verdienen hun brood aan de diamantindustrie. Niet voor niets wordt de industrie voor veel, vooral Joodse Amsterdammers ‘Het Vak’.

Deze bloei zet – met ups en downs – door tot de jaren twintig van de twintigste eeuw. Dan neemt Antwerpen, de geduchte concurrent, de positie van Amsterdam over. De Tweede Wereldoorlog zal de industrie in Amsterdam de genadeklap geven, het verlies van de vele Joodse diamantbewerkers en de concurrentie uit het buitenland zorgen ervoor dat de industrie uit de stad verdwijnt.

Voor meer informatie zie: Een schitterende erfenis : 125 jaar nalatenschap van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond

Thumbnail