Van thuisindustrie naar fabriekswerk

Aanvankelijk is de diamantindustrie een thuisindustrie: de slijpmolens met enorme aandrijfwielen staan in het huis van een meester die vaak een aantal slijpers en knechten in dienst heeft. 

In de jaren twintig van de negentiende eeuw worden werkplaatsen opgericht waarin gebruik wordt gemaakt van paardenkracht. Een rosmolen met één paard kan zo’n tien tot twintig slijpmolens in beweging brengen. Toch is deze schaalvergroting niet optimaal. De paarden moeten ook gevoerd worden als er niet geslepen wordt. Dit is vaak het geval: door de onregelmatige aanvoer van ruwe diamant maar ook door de schommelingen in de vraag naar dit luxeproduct maakt de industrie vele crises door.

Om te besparen op de kosten voor het onderhoud van de paarden wordt in 1840 de eerste stoomslijperij opgericht in Amsterdam en al snel komen er veel meer van dit soort fabrieken in de stad. Diamantslijpen is vanaf nu definitief fabriekswerk geworden, in tegenstelling tot het kloven en snijden dan nog altijd thuis of in kleine ateliers wordt gedaan, tot in de twintigste eeuw het machinezagen het kloven gaat vervangen  en het machinesnijden ook een vlucht neemt.

De Amsterdamse diamantslijperijen en zagerijen zijn op basis van diverse bronnen zo compleet mogelijk in kaart gebracht voor deze website.

Arbeidsomstandigheden op de fabrieken

De arbeidsomstandigheden in de slijpfabrieken zijn vaak slecht. Op de fabrieken is het benauwd en warm. De ventilatie is er beperkt, waardoor de lucht vol zit met kolendamp en stof van het slijpen. Als arts en onderzoeker Samuel Senior Coronel in de jaren zestig van de negentiende eeuw een aantal fabrieken bezoekt, treft hij er een waarin 66 diamantbewerkers op 69 vierkante meter opeengepakt zitten. Koolmonoxide- en loodvergiftiging komen voor, maar vooral ook tuberculose en de ooginfectie trachoom. Diamantbewerkers maken lange dagen. Per dag wordt ten minste twaalf uur gewerkt, zonder schafttijd. In de zomer is dat van zes uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds. In de wintermaanden van acht tot acht.  Om elkaar te helpen in periodes van ziekte en werkloosheid richten de diamantbewerkers verschillende onderlinge hulporganisaties op. Die vormen de basis voor de latere vakverenigingen die op hun beurt sterk hebben bijgedragen aan de oprichting van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond. De lonen liggen naar verhouding hoog in de diamantindustrie, maar in kwakkelperiodes worden de lonen door de werkgevers steeds verder verlaagd en in de vaak lange periodes van werkloosheid verdienen de diamantbewerkers helemaal niets. Als in 1894 na vele jaren van crisis er eindelijk weer veel winst wordt gemaakt door de werkgevers merken de diamantbewerkers daar aanvankelijk heel weinig van. Uiteindelijk gaat de hele industrie plat, de diamantbewerkers staken met hogere lonen en de oprichting van de ANDB als gevolg.

Thumbnail